Startpagina  | Terug  |   © 2006
 
 

Didactische tips & tricks

Toelichting:

Veel organisaties verzorgen zelf klassikale opleidingen voor medewerkers, klanten of business partners. Of het nu gaat om technische, procedurele of vaardigheidstrainingen, of het nu gaat om korte of lange opleidingen voor grote of kleine groepen: in alle gevallen is de kwaliteit van de klassikale opleiding vaak erg afhankelijk van de docent die wordt ingezet. Natuurlijk, een goede voorbereiding en goed lesmateriaal helpt, maar de kwaliteit van de docent is toch vaak doorslaggevend.

Doceren kun je leren, maar iedere trainer of docent heeft zijn eigen stijl van doceren. Die vrijheid moet er ook zijn om succesvol te kunnen streven naar het bereiken van de leerdoelen. Voor diegenen die behoefte hebben aan enkele tips & tricks, presenteren we hieronder een aantal richtlijnen bij het voorbereiden en aanbieden van trainingen.

Voorbereiding:

De voorbereiding van een les verloopt meestal in vier stappen:

  1. het kiezen van de inhoud
  2. het analyseren van de leerstof
  3. het kiezen van didactische werkvormen
  4. het uitwerken van een lesplan

Het kiezen van de inhoud is niet van toepassing in elke situatie. Wel zou bij een geheel traject de totale cursus inhoud evenredig verdeeld moeten worden in een aantal dagen. Goed is dan de hoeveelheid leerstof per dag in de gaten te houden. Ook dient er (wellicht uit ervaring) een verschil gemaakt te worden tussen gemakkelijke en wat moeilijkere onderdelen.

Bij het analyseren van de leerstof denken we allereerst aan het specificeren van de doelstellingen; ondubbelzinnige beschrijvingen van hetgeen de cursisten na afloop van de les geacht worden te kennen en te kunnen. Ook zou daarbij gedacht kunnen worden aan diagnostische vragen vooraf en toetsvragen op het einde van de les. De volgorde van de te behandelen onderdelen vaststellen. Goede voorbeelden zoeken bij de uit te leggen begrippen. Aangeven welke onderdelen de belangrijkste zijn (accentueren).

Bij de diverse onderdelen van een les kun je gebruik maken van verschillende didactische werkvormen: soms is de voordrachtsvorm de belangrijkste, soms kan een onderwijsleergesprek over een bepaald onderwerp, of een discussie belangrijk zijn, soms wellicht zelfwerkzaamheid of nog een andere vorm om bepaalde vaardigheden te oefenen.

Als laatste wordt een lesplan voor de gehele les gemaakt. Alle details worden daarin verwerkt: een tijdschema met de verschillende onderdelen, daarbij de didaktische werkvorm en een kleine opsomming van de leerstof. Daarbij natuurlijk ook nog de doelstellingen bij elk onderdeel, de cursist activiteiten, de te gebruiken leermiddelen, de evaluatie of andere vormen van feedback (bijvoorbeeld vragen).

Samengevat ziet dat er als volgt uit:

  1. Inhoud grondig bestuderen
  2. Doelstelling(en) formuleren
  3. Eventuele toetsvragen ontwerpen
  4. Leerstof analyse uitvoeren
  5. Toepasselijke voorbeelden zoeken
  6. Didactische werkvormen kiezen
  7. Lesplan (ook daadwerkelijk op papier) opstellen

Didactische structuur:

Een herkenbare structuur vergroot de kans dat er een succesvol leereffect ontstaat. Structuur zorgt ervoor dat een hoeveelheid informatie sneller inzichtelijk wordt. De volgende lesstructuur wordt veel gebruikt:

Opbouw van een les volgens het kop-romp-staart principe I:

De kop van een les is de zogenaame 'advanced organizer', bestaande uit:

  1. het kennis maken met de nieuwe groep;
  2. het aangeven van het doel van de les en de werkvormen die gebruikt zullen worden;
  3. het eventueel ophalen van de voorkennis van de cursisten (diagnostische vragen);
  4. motiveren van het onderwerp;
  5. presenteren van het leerdoel;
  6. maken van afspraken;
  7. controleren van het beginniveau;
  8. verifiëren van de verwachtingen;
  9. concentreren van de aandacht.

De romp beslaat het grootste gedeelte van de les:

  1. de daadwerkelijke instructie;
  2. het begeleiden van het leerproces; vragen stellen;
  3. het oproepen van het geleerde; opdrachten laten maken;
  4. feedback geven;
  5. presenteren van de leerstof;
  6. reageren op vragen;
  7. zorgen voor opdrachten;
  8. controle van de voortgang.

De Staart is de afsluiting van de les:

  1. samenvatten van de aangeboden informatie;
  2. herhalen van de belangrijkste boodschap;
  3. verstrekken van (eind-) opdrachten, t.b.v. synthese van de diverse onderdelen;
  4. bespreken van praktijkimplementatie, t.b.v. transfer naar praktijk;
  5. afsluiten, evalueren en bedanken.

Didactische principes:

Tijdens de cursus zijn de volgende basisprincipes erg belangrijk om tot een optimaal leereffect te komen:

DUIDELIJKHEID: het gebruik van duidelijke en eenduidige taal, leidt tot een beter begrip van de leerstof en verbetert de prestaties van de cursisten:
Eenduidige taal: op een moment dat de docent uitleg geeft, gebruikt hij/zij nauwkeurige, ondeubbelzinnige termen en zinnen met een eenvoudige structuur.
Enkelvoudige vragen: de docent stelt één enkele vraag waarop geantwoord moet worden.
Specifiek vragen: de docent stelt een vraag die een richting aangeeft voor beantwoording.
Definitie vragen: op een moment dat er een moeilijke term gebruikt is, stelt de docent aan een cursist een vraag waaruit vast te stellen is of de term begrepen wordt.
Definitie geven: op een moment dat er een nieuwe term geïntroduceerd is die de cursisten nog niet kennen geeft de docent een ondubbelzinnige definitie met gebruik van termen die de cursisten wel reeds verstaan.

NADRUK: het is van belang om de aandacht van de cursisten te vestigen op belangrijke begrippen en onderwerpen:
Stemmodulatie: op een moment dat belangrijke begrippen of onderwerpen uit de leerstof benadrukt moeten worden, maakt de docent gebruik van verandering in de stem, zoals toonhoogte, klank, geluidssterkte.
Parafraseren: de docent omschrijft een opmerking van een cursist of van hem/haarzelf met andere woorden, met als doel de hoofdzaak van die opmerking beter uit te laten komen.
Accentueren: de docent benoemt expliciet een onderdeel van de leerstof dat de leerlingen extra goed moeten onthouden.

DENKEN STIMULEREN: het is van belang dat cursisten over de leerstof nadenken:
Vraagniveau: de docent stelt een vraag van hoog cognitief niveau of van laag cognitief niveau. Verdeeld over de cursusdag komen beide soorten vragen in een optimale verhouding voor. De vragen verdeeld van laag naar hoog cognitief niveau, zijn:
Kennisvragen: dit zijn vragen, waarbij voor het beantwoorden alleen nodig is dat de cursist zich bepaalde zaken herinnert.
Begripvragen: dat zijn vragen, die verlangen dat de cursist classificeert. Hij moet dan hoofdzaken van bijzaken onderscheiden, verschillen en overeenkomsten noemen, voorbeelden geven, een begrip hanteren.
Toepassingsvragen: dit zijn vragen, waarbij de cursist bekende en voor de hand liggende regels moet toepassen.
Analysevragen: voor dit soort vragen is vereist dat de cursist regels die weliswaar eerder geleerd zijn, maar die voor hem niet voor de hand liggend zijn, weet te vinden.
Synthesevragen: deze vragen vergen van de cursist iets van creativiteit: het zelf ontdekken van een voor hem nieuwe regel of het generaliseren van een bekende regel naar een voor hem nieuw toepassingsgebied.
Wachttijd: direct na een vraag, wacht de docent even, teneinde cursisten denktijd te geven; of nadat een antwoord is gegeven, wacht de docent met het vervolg van de leerstof, teneinde de cursisten de informatie te alten verwerken.
Laten uitleggen: de docent vraagt een cursist om (uitgebreide) uitleg te geven aan een of meer medecursisten, die een onderdeel van de leerstof niet helemaal begrepen hebben.

VRAAGTECHNIEK: het is van belang om cursisten erbij te houden; de betrokkenheid zal verbeteren en eventueel storend gedrag in de klas verminderen:
Vragen stellen: de docent stelt een vraag. Onder een vraag wordt verstaan elke nieuwe taalkundige vraag of opdracht waarmee de docent een inhoudelijke reactie door cursisten uitlokt. Doorspelen en toelichting vragen kan niet tevens vragen stellen zijn, omdat er dan geen nieuwe vraag gesteld wordt.
Vraag richting: de docent richt een vraag aan de hele groep zonder dat tijdens de vraag zelf reeds duidelijk is voor de cursisten wie de vraag moet beantwoorden. Negatief is het aanwijzen van een cursist vóór de vraag wordt geformuleerd.
Beurten geven: de docent wijst de cursist aan die een daarvoor bestemde vraag moet beantwoorden.

UITBREIDING: het is soms van belang om (onvolledige) antwoorden van studenten uit te breiden:
Toespitsen: als vervolg op een zwak of onvolledig antwoord van een cursist, geeft de docent een hint om diezelfde cursist te helpen een beter antwoord op de vraag te geven.
Toelichting vragen: als vervolg op een zwak of onvolledig antwoord van een cursist, vraagt de docent die cursist om dit antwoord verder uit te werken of te verklaren, teneinde de cursist tot een vollediger of beter doordacht antwoord te laten komen.
Doorspelen: eenzelfde vraag wordt door de docent aan meer dan een cursist voorgelegd ter beantwoording, eventueel om een vorig antwoord aan te vullen.

AANMOEDIGING: het is van belang cursisten aan te moedigen om interactief aan het lesgebeuren deel te nemen:
Algemene waardering: de docent gebruikt een algemeen waardereende opmerking (die geen stopwoord is), over een opmerking of antwoord van een cursist.
Specifieke waardering: nadat een cursist een opmerking heeft gemaakt of een antwoord op een vraag heeft gegeven, waardeert de docent speciaal een onderdeel van wat de cursist gezegd heeft.
Inhaken: de docent neemt een idee dat een leerling heeft ingebracht over door naar dat idee te verwijzen en het te gebruiken in de cursus.

Alle gestelde vragen tijdens een cursus verdienen een antwoord; voor vragen die je niet direct kunt beantwoorden bedenk je een voor de cursist aanvaardbare oplossing. Een vraag kan ook niet binnen de context van de cursus passen, wees bovendien eerlijk, je behoeft niet alles te weten. Kom in ieder geval gedane beloftes na.

Tips voor gebruik van media:

Het gebruik van computers, beamers en whiteboards kan het effect van een cursus verbeteren. We noemen een aantal handige tips:

WHITEBOARD:
Schrijf groot genoeg en gebruik niet alleen hoofdletters of blokletters.
Controleer zelf de leesbaarheid eens.
Praat tegen de cursisten, niet tegen de flap, het bord of het projectiescherm.
Gebruik kleuren ter verheldering maar maak er geen regenboog van.
Verdeel het bord in velden en geef deze velden een eigen functie. Reserveer bijvoorbeeld een vaste plaats voor kernwoorden en een vaste plaats voor vragen van cursisten.
Begin altijd met een schoon bord.
Veeg uit wat niet meer nodig is, maar doe dat dan ook grondig, zodat geen halve zinnen blijven staan.
Spreek niet tijdens het vegen of schrijven, tenzij het om letterlijk op te schrijven tekst gaat.
Ga niet voor een tekst staan die zojuist is opgeschreven.

HET COMPUTERSCHERM:
Benoem zichtbare veranderingen op het scherm na bepaalde handelingen.
Wijs dingen duidelijk aan op het scherm.
Bij demonstraties de muis langzaam over het scherm bewegen.
Neem de tijd, handelingen zijn voor cursisten minder voor de hand liggend dan voor de docent.

Zie ook onze 60 presentatietips.

5 gouden tips voor docenten!

Er zijn honderden nuttige tips en tricks te verzamelen voor het inrichten en aanbieden van een cursus. De volgende vijf zijn echter voor elke training meer dan relevant. We noemen direct twee grote voordelen:

Zorg voor interactiviteit:
Activeer je cursisten, laat hen aan het woord.

  1. Je bereikt betere leereffecten en motivatie van cursisten
  2. Je ontvangt meer nuttige informatie van cursisten voor je training

Zorg voor structuur en communiceer die structuur

  1. Je bereikt betere leereffecten (herhaling, advanced organizer, afwisseling theorie/praktijk etc.)
  2. Het verloop van de training is voor iedereen duidelijk

Verwacht het onverwachte:
Bereid je bewust voor op vragen van cursisten en zaken die anders lopen dan gepland, zodat:

  1. Je zelf meer rust en overtuiging uitstraalt
  2. Je cursisten onder de indruk zijn van je voorbereiding en kennis

Zorg voor een productieve sfeer:
Werk op plezierige wijze samen met de cursisten aan het bereiken van de leerdoelen.
Laat eenieder in zijn/haar waarde, stimuleer kennisdeling.

  1. Je bereikt betere leereffecten.
  2. Jij en je cursisten hebben meer plezier.

Bepaal zelf het verloop van de training:
Kies zelf de werkvormen, bepaal en bevestig je positie als docent, jij leidt het proces.

  1. Je bereikt beter leereffecten.
  2. Je kunt ongewenste discussies en vragen vermijden.

Het verzorgen van opleidingen is een vak apart. Dat geldt overigens ook voor het ontwikkelen opleidingen. Natuurlijke aanleg is onmiskenbaar een belangrijke voorwaarde om als docent op de langere termijn succesvol te zijn. Toch kan met een goede voorbereiding, een flinke dosis zelfkritiek en veel oefening iedereen een acceptabele cursus verzorgen.


Deze tekst is samengesteld door Management Start.

Reageer op dit artikel...